Art & Fly Works Publicity Support


Art & Fly Works

® Willem Zwaard 2011

Woorden voor tekst

Verhalen schrijf je in gedachte. Gedachten zijn verwoord in tekst. Teksten schrijven wat we zeggen. Zo vult men brieven en rubrieken. Schrijft men verhalen, gedichten, columns, aanbiedingen, nieuwsbrieven, folders, advertenties, tijdschriften, kranten. Zo bestaat er eigenlijk geen reclame uiting zonder tekst. Gebruiksaanwijzingen, slogans, verkoopbrieven, folders, beschrijvingen en ga zo maar door. Uitleg zal altijd nodig zijn. Art&Fly Works maakt die tekst, ook al omdat plaatjes alleen toch niet voldoende zijn; al zeggen ze meer ‘dan duizend woorden’! Persberichten, krantenartikelen, folderteksten, verkoopbrieven, aktie-elementen, wervende slogans.

Maar ook voordrachten, speeches, tekstvoorstellen voor een redevoering, een spreekbeurt, een herdenking.

Als zijsprong publiceert WillemZ nog zijn eigen korte geïllustreerde verhaaltjes op eigen interessegebieden, of gedichten, songteksten en rijmelarijen.

En van chocolade maak je letters!

Overdenking

Nationale 4 mei Herdenking 2005

Door Willem Zwaard

Het zal in 1942 zijn geweest.

Daar stond een muzikaal, roodharige manneke, met zijn vier jaar oud en twee turven hoog. Vrolijk hield hij zich vast aan de zwarte rok van oma. Daar kwam een schitterend muziekkorps de hoek om gemarcheerd met daarachter lange rijen zingende soldatenpakken strak op de maat van hun gespijkerde laarzen. In krachtige, afgebeten woorden in een onverstaanbare taal zongen ze de optimistische strijdliederen van de Nazi’s.

Blinkende instrumenten en de silhouetten van hun petjes en gespeerde geweren tekenden zich af in het door nevel getemperde zonlicht. Kleurige banieren met hakenkruizen maakten het tafereel in zijn ogen tot een waar feest.

Hij klapte in zijn handjes en danste vrolijk op de maat. Prachtig oma.

Ze liet het maar zo en dacht er zo het hare van.

‘Dat wordt een mooie tijd’ dacht de kleuter in het denkwereldje en de woorden van zijn leeftijd. Hij hield van muziek. ‘Dat kan niet meer stuk’


In die zelfde tijd

speelde een klein lief meisje, twee turven hoog en vier jaar oud, gelukkig en tevreden in de zon overgoten gordel van smaragd met haar poppen. Opgestuurd door haar broers uit Nederland.

Op Sumatra bij de raffinaderij was het altijd vredig. Er werd hard gewerkt in Pladjoe, maar het leven was er goed.

Een mooi huis, gezelligheid, veel zon en een zorgeloos bestaan in een ongerepte natuur. Het leven kende geen scherpe kantjes in dit sprookjesparadijs van bloemen, vruchten en de kleur en geur van kembang spatoe.


Tot op een dag er werklieden kwamen.

Zij groeven diepe kuilen in de tuin en bouwden betonnen hutten, met trappetjes tot onder de grond. Je kon er in wegkruipen en er waren bankjes in gebouwd. Voor de natte moesson dacht ze, fijn om in te spelen. Maar ongemerkt werd het toch onrustiger om haar heen, en soms oefende zij met papa en mama op het luchtalarm om dan te vluchten in de schuilkelders die in de tuin waren gebouwd.

Want raffinaderijen waren brandbaar, gevaarlijk en het doelwit van de Japanners!


Op een zeker moment

kwamen er Indonesische landgenoten en werd zij en haar moeder met een koffertje en haar lievelingspop, met de trein op transport gezet naar de haven van Tantjong Priok. Vandaar uit, met andere vrouwen en kinderen ‘Voor hun eigen veiligheid’ geëvacueerd naar Java. Bewaakt door Japanse soldaten, werden vrouwen en kinderen ingekwartierd bij andere gezinnen op de Poentjak. De mannen waren achtergebleven. Vandaar ging het naar Bandoeng, steeds met meer families bij elkaar gezet. Gaandeweg werd de woonwijk met ‘kedek’ omheind en ontstond het gehate TjiHapit kamp. Een getto, waar het leven werd geleefd op de ruimte van één matras per gezin. Het toen al schaarse eten kwam uit de gaarkeuken.


In Nederland werd het toch niet zo leuk

als kleine Willem wel had gedacht. Natuurlijk, je hoefde niet naar school! Het vrolijke soldatengezang was gaandeweg verstomd en er kwamen steeds meer marcherende spijkerlaarzen en grauwgroene uniformen met hakenkruizen. De moffen waren overal. In de school, de haven, op het station en in de straten. ’s Nachts jankten de sirenes; en vliegtuigen gooiden hun vernietigende lading af.


En toen het na een helse nacht

weer licht werd, lagen vele huizen ingestort op straat. Het metersgrote haantje van de toren lag beneden in het smeulende puin. Mijn vriendje’s moeder was dood en bedolven onder hun verwoeste woning. Huizen stonden in brand en overal was chaos en paniek. Nog diezelfde nacht kwamen opa en oma voorgoed bij ons wonen. Elly van tante Nel was gestorven, en iedereen was alleen maar bang. En weer kwamen de soldaten in de straat en namen mijn grote broer met heel veel andere mannen mee naar Berlijn om daar te werken voor de Arbeitseinsatz. Ook de broer van het kleine meisje, die in Holland was achtergebleven.

De oudere mannen hielden zich schuil overdag en gingen er ’s avonds op hongertocht om eten te zoeken, en hout te sprokkelen voor de kleine, zelfgemaakte kacheltjes. De ‘Jodenkerk’ aan de overkant, was verlaten, de ruiten stukgegooid. De Sabbat werd niet meer gehouden, de mensen waren vertrokken; voor hun reis naar Westerbork, Buchenwald, Bergen-Belsen of Dachau.


Het werd hongerwinter

en elke nacht loeiden de sirenes, was er het fluiten van de overkomende V2’s, en het ronken van de bommenwerpers op hun vernietigingsweg naar hun onbekende doelen. Overal op de wereld stierven ontelbare aantallen mensen door geweld, honger en verdriet. Aan de fronten in Europa, Azië en op de zeven zeeën vielen miljoenen  mensen ten prooi aan een nietsontziende oorlogsmachine. Een boel zeelieden uit ons kleine havenplaatsje kwamen nooit meer terug.


En toch, tussen alle ellende

herinner ik me toch die ene Duitse soldaat, die ’s Zondags onze kerk bezocht en vol deemoed en schaamte geknield bleef bidden in het zijpad. Voor velen was hij het symbool van de hoop.


Ook Nederlands-Indië was totaal

onder de voet gelopen; door de Japanse bezetter. Het ging er van kwaad tot erger en Nelly werd met haar moeder geïnterneerd naar het kamp Tjideng in Batavia. Samengepakt met 20 mensen in een kamer.

Eenmaal per dag in de rij voor een conservenblikje water. Een gezamenlijk po en de beerbut was het sanitair.

’s Nachts hielden ingeslopen kampong-terrorristen huis met stokken en bijlen om te plunderen van wat nog over was.

Honger, armoede, ziektes en de dood waarden rond. Dysenterie, beri beri, para tyfus, cholera maakten hun dodelijke slachtoffers. Oudere meisjes werden misbruikt. Kleine overtredingen werden gestraft met wrede martelingen. En altijd weer die angst.

Eenzaam huilend zat ze in de parret, mamma doodziek in de ziekenboeg.

Maar als de Jap langskwam, sprong je naar de zijkant van de weg en maakt een diepe buiging, anders werd je in de buik getrapt en, achter een kar gebonden, rondgesleurd door het kamp.

Het leven had geen waarde en hing af van een waanzinnige kampcommandant die bij volle maan zijn zieke slachtoffers op appel liet staan om urenlang, angstaanjagend schreeuwend, zijn zinloze woede te koelen.


Zo leidden ze in de tropische hitte

hun troosteloze bestaan; verzwakt en  afgetakeld. Hun schaarse voedsel werd begraven met de doden, bepaalde de Jap.

Eten was voor leven in het hiernamaals. De levenden stierven eerst van honger.

De rode bal op witte vlag werd hún symbool van ‘haat voor het leven’.


En toch kwam er een eind aan.

In Nederland onverwacht op de morgen van 5 mei.

Het nieuws van de bevrijding kwam uit illegaal bewaarde radio’s, kristalontvangertjes en verzetsblaadjes.

Iedereen kwam uit het niets de straat op rennen of hing blij uit het raam.

Juicherd, zingend. Muziekinstrumenten uit de kast, kelder of van de kerkzolders.

Feestgedruis op trommels, gemaakt van kaakblikken uit de gedropte voedselpakketten. In optocht ging het door de straten, zwaaiend met zelfgemaakte vlaggen. Voor even waren de slachtoffers en de ellende vergeten.


In Indië kwam er een onverwacht

een spectaculair eind aan het lijden. Op Nelly’s verjaardag, zes augustus, leidde de eerste atoombom op Hiroshima het definitieve einde in van de totale oorlog.

En overal kwam de heimelijk bewaarde Nederlandse driekleur tevoorschijn.

Maar het zou nog  vele weken duren voor zij ook echt werden bevrijd. Nu waren de Indische nationalisten ineens hun vijand.

Uiteindelijk werden ze opgejaagd en beschoten, op open vrachtwagens naar de haven gereden en ingescheept.

Het motorschip ‘Oranje’ bracht hen terug naar Holland.

Met stille trom in de winterse kou, stonden zij kleumend op de kade; als schimmen van de mensen die ze eens waren.

Berooid maar levend en herenigd met hun gezin, uit die minder bekende oorlog.


Na de droeve balans

die toen werd opgemaakt, herdachten we onze doden en het ondraaglijke lijden van vele jaren oorlog.

Ook weer met muziek van diezelfde trommels. Maar nu met hun zwart omfloerste slagvellen en op de schrijnende, koperen klanken van Chopin’s ‘marche funèbre’.

We richtten monumenten op en organiseerden stille tochten in alle steden en dorpen.


En sindsdien, jaarlijks weer opnieuw

Worden we herinnerd aan 40 miljoen mensen die omkwamen in deze helse oorlog.

Worden we herinnerd aan die poging een heel mensenras uit te roeien.

Worden we er aan herinnerd dat een deel van de mensheid verdwaasd bezig was een andere deel van zijn soort te vernietigen.


Vandaag, op de vooravond

van 60 jaar bevrijding herdenken en bedanken wij voor de 59e maal onze gevallenen, slachtoffers en verdrukten uit die verschrikkelijke wereldbrand.

En met hen herdenken wij ook al diegenen die leden onder tirannie en oorlogen van 40-45 in Nederland en Indië; maar ook van veldslagen en gewapende conflicten daarna.


Vanavond is er vooral ook dankbaarheid

jegens hen die we herdenken. De Engelsen zeggen dat heel treffend bij de dankbetuiging aan hun gevallenen:

‘They gave their today for our tomorrow’

of vrij vertaald: ‘Zij gaven hun heden voor onze toekomst’


Door een speling van het lot

kwamen Nelly en Willem 50 jaar geleden elkaar, uit twee werelddelen, tegen.

Zij trouwden, kregen kinderen en kwamen in Abcoude terecht.

Vandaag konden zij u uit hun vroegste jeugdherinnering, hun eenvoudige verhaal vertellen om iedereen te zeggen hoe het toen was.

Omdat het nooit meer mag gebeuren.


Nelly en Willem Zwaard – Ploeger

Zij zagen in kleur wat de TV in zwart wit afbeeldt


PM: Bombardement Maassluis 18 maart 1942


Guernsey 2 sc.pdf

Column

De linke, links van  Guernsey

Belevenissen ‘avant le trou’


Willem Zwaard


In de tijd dat de vader van mijn kleinkinderen nog een ukkie was, gingen we soms op vakantie in Guernsey. We logeerden dan bij de schoolvriendin van mijn vrouw, die gehuwd was met een Hollandse rozenkweker. Zij waren daar ooit neergestreken op een van die schattige subtropische kanaaleilanden en hadden daar hun bestaan opgebouwd. Hun baccara’s waren wereldberoemd in Nederland. In die tijd was Golf een spel waar ik nauwelijks van had gehoord. Maar bij onze vrienden lag dat anders. De ‘Golf Links’ lagen letterlijk in de achtertuin. (Reden waarom ik decennialang elke golfbaan, golflinks noemde!) Het was geen uitzondering dat de ruiten van zijn ‘greenhouses’ het af en toe moesten ontgelden, want golfspelers zijn in al die jaren nog steeds niet vooruitgegaan. Voor Coen, mijn vriend, was de golfbaan eigenlijk van niemand maar wel voor iedereen! Er was geen hek omheen. Hij lag gewoon achter de duinen aan zee en als je zin had, ging je even een balletje slaan in de ‘Common’, het wandelgebied voor alle eilanders. Wel met waarschuwingsbordjes voor de wandelaar. Bij hun spel, vrij naar naar de regels van St. Andrews nam je de holes in willekeurige volgorde. Er was nooit iemand die daar naar vroeg of een probleem van maakte. De jonge knechten gingen na het werk vaak een rondje lopen in hun werkplunje. Wel hadden ze gezamenlijk hun eigen golfstokken en zo werden ze op natuurlijke wijze toch gehaaide spelers. Er was ook wel een golfclub, maar met een weekloon van £ 5,- kon je onmogelijk de contributie betalen als je al lid mocht worden. Makkelijk zat. Dat klinkt allemaal best vreemd in de huidige tijd waarin ’Golf’ een subcultuur is geworden voor welgestelden, maar daar ging het zo in zijn werk. De greens waren perfect in orde. Ze werden dagelijks gesproeid, gemaaid, gewied en prima onderhouden. De fairways met spaarzaam gras moesten het doen met een enkele grazende koe die opgezette tijden werd verpind door de boerin. De rest van de links, harde grond, begroeid met rietachtig helmgras werd afgegraasd en kort gehouden door ‘werkmanskoeien’. Een armzalige kudde stinkende bokken en geiten. Zo kan ik doorgaan, maar voordat mijn verhaal uit de hand loopt, moet ik toch mijn belevenis op drie even kwijt. Natuurlijk kwamen er uit Holland ook wel neefjes overgevaren met ‘La Duchesse de Normandie’. Een omgebouwde logger die tussen de getijden door het verschil tussen eb en vloed van wel 14 meter moest overbruggen om mensen en auto’s op het eiland aan land te zetten. Zo kwamen de neefjes pas om middernacht aan in St Peters Port. Na hun verhaal gedaan te hebben, gingen ze met hun rugzak en zaklantaren er op uit om hun tent in de ‘Common’ op te zetten. Na wat scharrelen in het donker en voelen aan de grond vonden ze een geschikte grazig plekje voor hun shelter. En na een vermoeiende dagreis  doezelden ze al snel weg in Morpheus’ armen. Bij het krieken van de dag werden ze gewekt door de regen die bij slierten op het tentdak tikte. Beetje vreemd, want de zon scheen er ook nog bij. Enfin, ‘Als de zon schijn en het regent, is het kermis in de hel’ luidt de spreuk. Dan nog maar even blijven liggen onder de wol. Maar even later plokte er een hard ding tegen de tent, gevolgd door een tweede. Zeker een overvliegende meeuw die zijn boodschap liet vallen! Maar het geluid herhaalde zich nu naast hun bivak en menselijke stemmen kwamen langzaam in hun richting. De regen was weer opgehouden. Voorzichtig knoopten ze de tent open en gluurden naar buiten. En warempel, daar stond een bont groepje locale golfers in pofbroek en modieuze sportkleding uit die tijd, hun balletjes uit te holen. De vlag parmantig geparkeerd naast de tent. Op gedempte toon pratend, om zo weinig mogelijk te storen, werd de hole afgemaakt. Na de regenbui weer te hebben aangezet, verontschuldigden zij zich, met de mededeling dat de jongens toch, in hun eigen belang, beter ergens anders konden gaan staan. Toen losten ze  weer beleefd en ongemerkt op in het ochtendgloren.

Hoe het er nu aan toe gaat, zou ik niet weten. Vriend Coen woont inmiddels al weer 15 jaar in Nederland en er is een goede kans dat zijn voormalige kwekerij nu deel uitmaakt van de Golf Links in de ‘Common’. Tegenwoordig kan je prachtige reizen boeken naar het Golfdorado op diezelfde plek. Het bestuur van de deftige en oude ‘L’Ancresse Golfclub’ zou eigenlijk mijn uitgestelde verhaaltje eens moeten lezen.

Ze zouden er best van opkijken.

Belevenissen ‘avant le trou’


Willem Zwaard



Klik voor ‘publicatie’ op het tentje

Toespraak bij de

Nationale 4 mei herdenking in 2005

‘Column’ in Golfblad